Tussen familie en instelling? Een analyse van de huishoudtrajecten van doven in Oost-Vlaanderen, 1970-1950

Résumé En Fr Nl

Between Family and Institution ? An Analysis of Household Trajectories of Deaf People in East Flanders, 1750-1950. Disability scholars assume a social segregation process for persons with disabilities in the nineteenth century. In pre-industrial times, disabled persons were considered the main responsibility of family and kin. When traditional kinship ties failed and individualism increased in the nineteenth century, the responsibility had to be taken over by institutions. Because of the difficulties in identifying people with an impairment in historical sources and the timeconsuming nature of life course data collection, this segregation hypothesis has never been empirically tested. Reconstructing the household trajectories of deaf men and women, we examine in this article the role of family in the lives of people with a disability and if this relationship changed during the nineteenth century. Based on our analyses, we argue that the nineteenthcentury evolution from informal to formal care needs revision. Throughout the eighteenth and nineteenth century, family continued to play an important role in the lives of deaf people. Moreover, co-resident deaf persons were not merely care receivers, but actively contributed to the family economy. The personal life stories of institutionalised deaf men and women suggest that institutionalization was to an important extent determined by the pool of available kin, and not necessarily the result of the unwillingness of family to take in a deaf relative. This article shows that the idea that deaf people – and by extension people with disabilities – were vulnerable by definition, at least with regard to their living situations and role within the household, needs revision.

Entre famille et institution ? Une analyse des trajectoires familiales des personnes sourdes en Flandre Orientale, 1750-1950. Les chercheurs travaillant sur l’invalidité (disability) ont postulé l’existence d’un processus de ségrégation sociale pour les personnes en situation de handicap au XIXe siècle. Auparavant, celles-ci étaient censées relever de la responsabilité de la famille. Lorsque, au xixe siècle, les liens traditionnels de parenté commencèrent à faiblir et que l’individualisme devint plus marqué, cette responsabilité dut être suppléée par les institutions. En raison de la difficulté d’identifier les personnes en situation de handicap dans les sources historiques ainsi que de la nature fastidieuse de l’analyse des parcours de vie, cette hypothèse de ségrégation n''a jamais été testée par des recherches empiriques. Dans cet article, nous examinons, à partir d’une reconstitution des trajectoires familiales des hommes et femmes sourdes, le rôle de la famille dans la vie des personnes en situation de handicap et la manière dont cette relation a évolué au cours du XIXe siècle. Sur la base de nos analyses, nous affirmons que l’hypothèse d’un passage des soins informels aux soins formels doit être nuancée. Tout au long des xviiie et xixe siècles, la famille continua à jouer un rôle important dans la vie des personnes sourdes. En outre, les personnes sourdes co-résidentes ne furent pas seulement des récepteurs de soins, mais elles contribuèrent activement à l''économie familiale. Les histoires de vie personnelle des hommes et des femmes sourdes internés dans des établissements spécialisés suggèrent que cette mesure était en large partie déterminée par un manque de possibilités d’accueil au sein de la famille, et qu’elle n''était pas nécessairement le résultat d’un abandon de la part des proches. Cet article montre que l’idée selon laquelle les personnes sourdes – par extension les personnes en situation de handicap – étaient, par définition, vulnérables, doit être nuancée, au moins en ce qui concerne leurs conditions de vie et leur rôle au sein du ménage.

Disability onderzoekers veronderstellen een sociaal segregatieproces voor personen met een beperking in de negentiende eeuw. Voorheen zouden personen met een beperking tot de verantwoordelijkheid hebben behoord van het gezin. Naarmate traditionele familiebanden aan kracht verloren en individualisme sterker werd in de negentiende eeuw, werden ze steeds meer beschouwd als een kwetsbare groep die diende opgevangen te worden door formele instellingen. De moeilijkheid om personen met een beperking te identificeren in historische bronnen en het tijdrovende karakter van de levensloopmethodologie maken dat deze segregatiethese nooit eerder empirisch onderzocht werd. In dit artikel bestuderen we via een reconstructie van de huishoudtrajecten van doven welke rol familie speelde in het leven van mensen met een beperking, en of deze relatie evolueerde doorheen de negentiende eeuw. Op basis van onze analyses, argumenteren wij dat de negentiende-eeuwse evolutie van informele naar formele zorg moet worden genuanceerd. Doorheen de achttiende en negentiende eeuw bleef het gezin een belangrijke rol spelen in het leven van doven. Bovendien bekleedden inwonende doven niet louter een kwetsbare positie binnen het gezin als zorgontvanger, maar droegen ze actief hun steentje bij aan de gezinseconomie. De levensverhalen van geïnstitutionaliseerde doven suggereren dat institutionalisering niet zozeer het gevolg was van de onwil van familie om een doof familielid in hun huishouden op te nemen, maar in een belangrijke mate bepaald werd door de beschikbaarheid van familie om mee samen te wonen. Dit artikel toont dat het idee dat doven – bij uitbreiding mensen met een beperking – per definitie kwetsbaar waren, althans wat hun woonsituatie en rol binnen het huishouden betreft, aan een herziening toe is.