The historical context of creole language emergence in Dutch Guiana

Résumé En Fr Nl

This article explores the roles played by Amerindians in the contact situations in which two Dutch creole languages arose, Berbice Dutch (Berbice, Guyana) and Skepi Dutch (Essequibo, Guyana). Amerindians were a constant presence in the pre-formative and formative phase of both languages, as set out in some detail through a historical overview of the initial phases of exploration of the “ Wild Coast” by the Dutch, followed by the development of a network of trading posts, and finally settlement and development of a plantation-based economy. The earlier trading phases, with their very small Dutch presence and complete reliance on contact with Amerindians for trade and survival, provide contexts in which Dutch-Amerindian pidgins may well have developed. Nevertheless, the limitations of the trade ensured that any such pidgins failed to survive. The settlement and development phases, on the other hand, gave rise to new languages at a time that Amerindians, especially Arawak speakers, were a numerically significant presence in the newly established colonies. In fact, Amerindians initially constituted a majority of the plantation labour force. Is it possible that Dutch creole could have developed on the basis of a Dutch-Amerindian pidgin formed in the early plantation phase ? The evidence consists of only a rather peripheral Arawak contribution to Berbice Dutch lexicon and an even more limited number of Dutch loanwords in Arawak – and several of the latter do not match their Dutch Creole cognates. In short, Amerindians, despite their constant and even numerically significant presence in the early Dutch plantation societies of Berbice and Essequibo, did not contribute significantly to Dutch creole genesis. This finding shows that numerical presence “ at the right time” is not sufficient to determine the role of particular groups of speakers in linguistic creolization.

Cet article décrit les rôles qu’ont joués les amérindiens dans les situations de contact où émergèrent deux créoles de base hollandaise : le Berbice Dutch (Berbice, Guyana) et le Skepi Dutch (Essequibo, Guyana). Les amérindiens furent constamment présents dans la phase préformative et formative des deux langues, comme le décrit en détail une esquisse historique des phases initiales de l’exploration de la “ Wild Coast” par les hollandais, suivie du développement d’un réseau de comptoirs, et enfin de l’implantation de colons et du développement d’une économie de plantation. La phase commerciale initiale, caractérisée par une faible présence hollandaise ainsi qu’un recours massif aux échanges avec les amérindiens pour assurer la survie des comptoirs, forment des contextes dans lesquels des pidgins hollandoamérindiens pourraient s’être développés. Néanmoins, le volume limité des échanges commerciaux firent en sorte que ces hypothétiques pidgins ne parvinrent pas à survivre. Par contre, les phases de colonisation et de développement donnèrent lieu à l’émergence de nouvelles langues à une époque où les amérindiens, en particulier les locuteurs de l’arawak, étaient nombreux dans les colonies nouvellement établies. En fait, les amérindiens constituaient initialement la majorité de la main d’oeuvre des plantations. Est-il possible que des créoles de base hollandaise se soient développés sur la base d’un pidgin hollando-amérindien formé pendant le début de la phase de développement d''une économie de plantation ? Les indices font état seulement d''une contribution arawak assez périphérale au lexique du Berbice Dutch, et d’un nombre restreint d’emprunts hollandais en arawak parmi lesquels plusieurs ne correspondent même pas à leurs équivalents en Skepi ou Berbice Dutch. En bref, malgré leur présence constante voire même numériquement significative dans les phases précoces des sociétés de plantation hollandaises à Berbice et Essequibo, les amérindiens ne contribuèrent pas de manière significative à la genèse de créoles de base hollandaise. Cette déduction montre qu''un nombre significatif de locuteurs '' au bon moment'' n''est pas suffisant pour déterminer le rôle de groupes spécifiques de locuteurs dans la créolisation linguistique.

Dit artikel heeft als hoofddoel de rol van de Amerindianen te onderzoeken in de vorming van de Nederlandse kreooltalen Berbice Dutch (gesproken in Berbice, Guyana) en Skepi Dutch (Essequibo, Guyana). Amerindianen waren aanwezig gedurende zowel de vormingsfase van deze talen als de periode daarvoor, zoals hier uiteen wordt gezet in een historisch overzicht van de vroege periodes van exploratie van de “ Wilde Kust” door Nederlanders, gevolgd door de ontwikkeling van een netwerk van handelsposten, en uiteindelijk de vorming van nederzettingen en de ontwikkeling van een plantage economie. Aangezien de vroegste handelsperiode gekenmerkt wordt door een kleine Nederlandse aanwezigheid en volkomen afhankelijkheid van Amerindianen voor zowel handel als overleving, is het aannemelijk dat gedurende die tijd Dutch-Amerindian pidgins het licht zagen. Maar de beperkingen van die handel zorgde ervoor dat zulke pidgins uiteindelijk niet overleefden. Nederlandse kreooltalen kwamen voort uit de fase van de ontwikkeling van nederzettingen en plantages, waarbij Amerindianen, en vooral sprekers van het Arawak, kwa getal van belang waren. Het is zelfs zo dat zij in eerste instantie een meerderheid onder de plantagearbeiders vormden. Kan het dan zijn dat Nederlandse kreooltalen voortkwamen uit een Dutch-Amerindian pidgin gevormd gedurende de vroegste plantageperiode ? De gegevens die hier inzicht in moeten geven bestaan uit een aantal woorden van Arawak oorsprong in niet-centrale delen van de woordenschat van het Berbice Dutch, en een nog kleiner aantal Nederlandse leenwoorden in het Arawak – waarvan een aantal niet overeenstemmen met aan het Nederlands ontleende woorden in het Berbice Dutch. Ondanks hun voortdurende en kwa aantal grote aanwezigheid in de vroege plantagesamenlevingen in Berbice en Essequibo, is het duidelijk dat Amerindianen niet significant hebben bijgedragen aan de ontwikkeling van Nederlandse kreooltalen. Dit wijst erop dat aanwezigheid alleen, zelfs in grote getale en op de juiste tijd, niet voldoet om de rol van bepaalde groepen van sprekers in linguistische creolisatie te kunnen duiden.