Aux origines d'un fief jacobin : les sociétés politiques du district de Béthune durant la Révolution

Résumé En Fr Nl

With its 15 local Friends of the Constitution Clubs (1789-1791), and later on its 76 Popular Societies (1793-1795) for a total of 108 communes, the Béthune district appeared as a stronghold of Jacobinism. Béthune can boast its local club five months ahead of Arras, and villages sometimes peopled with hardly 150 to 300 inhabitants create their owns, suscribe to the journal de la Montagne and develop various political activities. The flow of club creations peaks for a first time during the spring of 1791 : the clubs, situated for the most part in the wet and fertile low-lands where microfundia abound, are then largely dominated by the former social and economic notabilities (farmers, vicars, medical doctors) and the initiatory part played by city Jacobins is undoubtedly preeminent. Earlier forms of cultural and military sociability might yet have aroused the sensitivity of the population of the larger boroughs to associative practices. But the second wave, in the autumn of 1793, sees the massive arrival of farmers, of whom farm hands account for one fifth to four fifths according to the size of the village and the local situation. The centre of gravity of political sociability is shifted then towards the southern half of the district, where the social relations between proletarized farmers and privilledged land-owners were already quite tense, and had been so even before 1789. Clashes, sometimes quite violent, become innumerable then : Popular Societies become then an essential stake in the strategies of integration to political life or aiming at gaining control of the local power. The religious question still further sharpened the rivalries and was undoubtedly at the origin of the decline of militancy in the northern part of the district. The resistance of certain societies during the Thermidorian Convention is then in direct connection with the political marginalization of the Jacobinic kernel which invested itself in public life in support of the Revolutionary Government. While the countryside sinks as early as 1795 into an apparent silence, Béthune stiffens itself in the role of shelter for persecuted Jacobins which it will go on assuming down to the Consulate.

Avec ses 15 clubs des Amis de la Constitution (1789-1792) puis ses 76 Sociétés Populaires (1793-1795) pour 108 communes, le district de Béthune apparut comme un fief du jacobinisme. Béthune possède son club cinq mois avant Arras et des villages parfois de 150 à 300 habitants fondent le leur, s'abonnent au Journal de la Montagne et entretiennent des activités politiques variées. Le flux des fondations connaît une première poussée au printemps 1791 : les clubs, en majorité situés dans le Bas-Pays humide et fertile où les microfundiaires abondent, sont alors souvent dominés par les anciens notables sociaux et économiques (fermiers, curés, médecins) et le rôle initiateur des jacobins urbains est sans doute déterminant. Des formes de sociabilité culturelles et militaires anciennes avaient peut-être sensibilisé la population des gros bourgs aux pratiques associatives. Mais la seconde vague, à l'automne 1793, voit l'intrusion massive des agriculteurs, au sein desquels les salariés agricoles comptent pour l/5e à 4/ 5e selon la taille du village et la conjoncture locale. Le centre de gravité de la sociabilité politique se déplace alors vers la moitié sud du district où les relations sociales entre exploitants prolétarisés et grands propriétaires privilégiés étaient déjà très tendues avant même 1789. Des affrontements, parfois très violents, se multiplient alors : les Sociétés Populaires deviennent un enjeu déterminant dans les stratégies d'intégration à la vie politique ou de maîtrise du pouvoir local. La question religieuse accentua les antagonismes et fut sans doute à l'origine du fléchissement de l'activité militante du nord du district. La résistance de certaines des sociétés durant la Convention thermidorienne est dès lors à la mesure de la marginalisation politique du noyau jacobin qui s'est investi dans la vie publique au côté du Gouvernement révolutionnaire. Tandis que les campagnes plongent dès 1795 dans un silence apparent, Béthune se fige dans son rôle de refuge pour jacobins persécutés, qu'elle va conserver jusqu'au Consulat.

Het district Béthune wordt beschouwd als een Jacobijns bolwerk, met liefst 15 Clubs van de Vrienden van de Constitutie (1789-1792) en 76 «Sociétés Populaires» voor 108 gemeenten. Er is in Béthune al een club vijf maand voor er een in Arras opgericht wordt, en dorpen van siechts 150 à 300 inwoners richten ook een club op, nemen een abonnement op de krant «Journal de la Montagne» en organiseren alerlei politieke manifestaties. In de lente van 1791 schieten clubs en verenigingen als paddestoelen uit de grond, voornamelijk in het vochtige en vruchtbare laagland. Het gaat vaak om kleinere verenigingen waarin de vroegere sociale en ekonomische notabelen (boeren, pastoors en dokters) de hoofdrol spelen, en waarvoor het initiatief waarschijnlijk uit Jacobijnse kringen in de stad kwam. Oude gebruiken van de culturele en militaire sociabiliteit hadden de bevolking van de grote gehuchten gevoelig gemaakt voor het verenigingsleven. Tijdens een tweede golf stichtingen, in de herfst van 1793, duiken overal boeren op, met een proportie dagloners die schommelt tussen 1/5 en 4/5 volgens de grootte van het dorp en de plaatselijke toestand. Het zwaartepunt van de politieke sociabiliteit verplaatst zich dan naar het zuiden van het district, waar reeds voor 1789 grote spanningen bestonden tussen de grote grondbezitters en de geproletariseerde exploitanten. Er doen zich steeds meer en heftige botsingen voor en de roi van de volksverenigingen is beslissend in de stratégie van integratie in het politieke leven of in de kontrole van de plaatselijke macht. De godsdienstkwestie verscherpt de tegenstellingen nog en heeft warschijnlijk geleid tot een vermindering van de militante aktie in het noorden van het district. De weerstand van bepaalde verenigingen tegen de Conventie van Thermidor weerspiegelt de politieke marginalisatie van de Jacobijnse kern die ailes gezet had op de samenwerking met de revolutionaire regering. Vanaf 1795 wordt ailes schijnbaar rustig op het platteland en ontpopt Béthune zich als een toevluchtsoord voor vervolgde Jacobijnen, en zal dat blijven tot het Consulaat.